(1) pêcêl : KN. naam van een kost, gemaakt van verschillende gekookte groenten met een bijzondere sambělsaus; zie ook kêcêr, pêcêl pitik, pěcěl van aan vezels gescheurd kippenvleesch met een saus van samběl en kokosmelk, waarbij jangan mênir, als toespijs bij de rijst BTDj. 113, vgl. gêcok, pêcêl iwak loh, een dergelijke pěcěl van visch, o. a. v. lele, ° tawon, p. v. jonge bijen Wk. jêruk pêcêl, een soort van kleine citroen, gew. limmetje genoemd, waarvan alleen het sap gebruikt wordt, vgl. kêcêr, Wk., BvB. 107. pêcêl alu, spr. of scheldwoord: stugge vent JZ. II, vgl. L. 312. ° pêdhês, heet het zonder tusschenpoozen ploegen, spitten, eggen en beplanten der zaaibeddingen van de padi SG. — mêcêl, pěcěl bereiden; iets zooals een kip, tot pěcěl bereiden BG. 551, JZ. II. mêcêl alu, zva. pêcêl alu. — kumêcêl, een jonge kip juist geschikt om er pěcěl van te maken. Sumber: Javaansch-Nederlandsch Handwoordenboek, Gericke en Roorda, 1901, #918. (2) pêcêl (p|c|l) : kn. ar. lêlawuhan kang digawe jêjanganan karo sambêl. Sumber: Bausastra Jawa, Poerwadarminta, 1939, #75. (3) pêcêl : a cooked vegetable salad with peanut dressing. m/di-[x] to make [ingredients] into this dish. mêcêl manuk m-abur to do sth that requires great skill. [x] ayam chicken boiled in spiced coconut milk. [x] êndhog eggs and mixed vegetables in peanut-butter sauce. Sumber: Javanese-English Dictionary, Horne, 1974, #1968.