Latreille, P.A. & Godart, J.B. (1819), Encyclopédie méthodique, Histoire naturelle, Tome 9, Entomologie: 185, soort 32. (de vlinders in dit deel zijn bewerkt door Godart en nieuwe soorten (meer dan 80) door hem beschreven; zie Avertissement, p. 1 en 2).
Godart vermeldt niet waar de naam vandaan komt. In het geslacht Danais neemt hij meerdere soorten op, waaronder de door Linnaeus gepubliceerde chrysippus, midamus, misippus, niavius en plexippus, de door Fabricius benoemde alcippus, archippus, claudius, corus, eresimus, erippus, gilippus, hegesippus en tulliolus, en de door Cramer benoemde melaneus en melanippus. Al deze soorten hebben bij Godart een andere (vrouwelijke) uitgang dan in de oorspronkelijke publicatie, en waar Papilio en Danaus grammaticaal mannelijk zijn, is Danais blijkbaar vrouwelijk. In dat licht lijkt het aannemelijk dat cleophile, gecombineerd met Danaus, naar analogie met de genoemde namen, cleophilus moet zijn. Cleophile staat hier echter als een noun in apposition (zie ICZNart. 31.1), en verandert niet van grammaticaal geslacht als de geslachtsnaam dat wel doet. Het is in het geslacht Danais een van de weinige soortnamen die Godart correct gebruikt, de verandering van het grammaticaal geslacht van de reeks hiervoor genoemde namen, ook allemaal eigennamen en nouns in apposition, is tegen de regels.