Uit rapporten van een onderzoekscommissie kwamen schrijnende toestanden naar voren. Voorbeelden waren woningen zonder afwatering, waarbij de vloer onder het straatniveau lag; kamers met een te klein vloeroppervlak; en woningen met veel te kleine ramen (40 cm²) waardoor te weinig licht en lucht kon binnenkomen. Een woning werd in 1894 beschreven als een ‘donker vunzig hok’. Van een krot aan de Barestraat verklaarde de eigenaar in 1898 zelf geen bezwaar te hebben tegen onbewoonbaarverklaring daar volgens hem 'in Drenthe zelfs zwijnehokken bekend waren, die in vele opzichten beter geschikt voor bewoning zijn'. Een woning aan de Davidsteeg met slechts 8 m² vloeroppervlak en een hoogte van nog geen twee meter werd in 1901 meer geschikt geacht als steenkolenbergplaats. De schoorsteenrook moest door de ramen en deur naar buiten en de weinige ramen leidden tot een 'Egyptische duisternis' (Broekema, pp. 14-15).
Bij het onderzoek werden ook foto's gemaakt, zoals deze, deze en deze.