In het latijn staat er: “Daar kan men een ondergrondse grot zien, die zich, naar hun zeggen, uitstrekt tot duizend passen, ondersteund door kolommen en bogen, doorkruist door een beekje. Men kan er lopen zonder schade en boeren zoeken er vaak hun toevlucht met hun kudden en landbouwwerktuigen” in Gramaye, Jean-Baptiste, Gallo-Brabantia ad limitem Eburonicum, 1606, p. 14