Incluido na citação de Brugman, 3, 89–90, que se transcreve na sua versão original: Doorluchte stichteren van 's werelts achtste wonder, / Van sooveel steens omhoog, op sooveel houts van onder, / Van soo veel kostelicks, soo konstiglick verwrocht, / Van sooveel heerlickheits, tot soo veel nuts gebrocht; /God, die u macht en pracht met reden gaf te voegen, / God geev' u int gebouw, met reden en genoegen / Te toonen wie gij sijt, daer ick 't al in sluyt, / Heil zij daer eeuwigh in en onheil eeuwigh uyt. / Ist oock soo voorgeschickt, dat dese marmre muren / Des aertsrijcks uyterste niet hebben te verduren / En werd het noodigh, dat het negende verschijn' / Om 's achtsten wonderwercks nakomelingh te sijn': / God, uwer vadren God, God, uwer kindren Vader, / God, soo nabij u, sij dien kindren soo veel nader, / Dat haere welvaert noch een huys bou' en besitt' / Daerbij dit nieuwe sta, als 't oude stond bij dit. (ver o site Stichting Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren)Arquivado em 4 de julho de 2007, no Wayback Machine.
Vondel:Arquivado em 4 de julho de 2007, no Wayback Machine. citação na versão oiginal: De Wester marmerklip den maetzang volght van Kampen / En Stalpaert, die bezweet noch arbeit vliên, noch rampen, / Noch opspraeck, nu en dan gesprongen voor hun scheen, / Te vrede datze zich verbouwen voor 't Gemeen.
Incluido na citação de Brugman, 3, 89–90, que se transcreve na sua versão original: Doorluchte stichteren van 's werelts achtste wonder, / Van sooveel steens omhoog, op sooveel houts van onder, / Van soo veel kostelicks, soo konstiglick verwrocht, / Van sooveel heerlickheits, tot soo veel nuts gebrocht; /God, die u macht en pracht met reden gaf te voegen, / God geev' u int gebouw, met reden en genoegen / Te toonen wie gij sijt, daer ick 't al in sluyt, / Heil zij daer eeuwigh in en onheil eeuwigh uyt. / Ist oock soo voorgeschickt, dat dese marmre muren / Des aertsrijcks uyterste niet hebben te verduren / En werd het noodigh, dat het negende verschijn' / Om 's achtsten wonderwercks nakomelingh te sijn': / God, uwer vadren God, God, uwer kindren Vader, / God, soo nabij u, sij dien kindren soo veel nader, / Dat haere welvaert noch een huys bou' en besitt' / Daerbij dit nieuwe sta, als 't oude stond bij dit. (ver o site Stichting Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren)Arquivado em 4 de julho de 2007, no Wayback Machine.
Vondel:Arquivado em 4 de julho de 2007, no Wayback Machine. citação na versão oiginal: De Wester marmerklip den maetzang volght van Kampen / En Stalpaert, die bezweet noch arbeit vliên, noch rampen, / Noch opspraeck, nu en dan gesprongen voor hun scheen, / Te vrede datze zich verbouwen voor 't Gemeen.